donderdag 20 december 2007

God als verklaring voor de wereld

op evolutie.blog.com staat een artikel naar aanleiding van een interview dat Canvas had met David Attenborough. Hierin zegt hij dat volgens hem het bestaan van de natuur geen religieuze, en zeker geen christelijk-religieuze consekwentie heeft. Hem wordt regelmatig gevraagd waarom hij God, de schepper van al dat fraais, geen hulde brengt. Volgens hem vergeten de schrijvers van dergelijke brieven voor het gemak maar even welk een ellende er op de wereld is, zoals de oogboletende worm, die van binnen uit het oog op knabbelt, zodat de besmette persoon blind wordt.
De daaropvolgnede discussie lijkt zich even te concentreren op de vraag of christenen wel leed willen zien. Volgens een Christen, simon, zien zij het leed wel degelijk, en vragen God ook regelmatig naar het waarom ervan, in liederen, psalmen en de bijbel zelf. Beter nog, ze proberen het leed te bestrijden, en dat snap ik eigenlijk niet. Want als God dan het lijden in de wereld heeft gebracht, waarom moet je daar dan vervolgens als gelovige een eind aan proberen te maken? Je werkt God dus eigenlijk tegen. Een andere redenering zou kunnen zijn dat God het lijden in de wereld heeft gebracht, zodat gelovigen kunnen laten zien hoe goed ze eigenlijk zijn als ze er iets tegen proberen te doen.
Inmiddels is de discussie weer wat abstracter, en worden de christenwetenschapper (en dan vooral de tegenstrijdigheid in de term) en de moeite die mensen hebben om te voorkomen dat ze God gaan personificeren besproken.

woensdag 19 december 2007

nutteloze irritaties

Het is koud de laatste dagen, tenminste dat vind ik. Mijn hond Daja kan ik er niet op betrappen dat ze het met me eens is, en zo zie je dan een treffend voorbeeld van hoe twee weszens dezelfde wereld heel anders beleven. Terwijl mijn hand pijn doet van het ontdooien in mijn jaszak, steekt Daja haar neus nog eens lekker in de grond om het laatste beetje andere geur op te snuiven.

Ik had me vanmorgen voorgenomen haar haar gang te laten gaan, en niet aan de riem te gaan trekken, omdat ik nu eenmaal weer snel de warmte in wil. Dat ging een tijdje goed, Daja snuffelde, ik leed in stilte, en vroeg haar af en toe om door te lopen, wat ze dan meestal deed. Toen we op een bepaald stuk pal tegen de wind in liepen, moest en zou Daja een stuk terug. Iets over het hoofd gesnuffled; wie zal het zeggen. Toen toch maar weer een rukmet een nutteloos 'hou eens op'. Aan de ene kant ben ik dan geirriteerd, aan de andere kant gun ik haar haar gesnufle graag. Het draait dus uit op een warrig compromis, waarbij ik haar haar gang laat gaan, totdat ik *echt* even verder wil.